[deze schets is opgesteld in de zomer van 2014 bij wijze van vooronderzoek]
Onder de Amsterdamse School wordt een theologische stroming verstaan die in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw is opgekomen vanuit de theologische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Uitgangspunten van de Amsterdamse School
De Amsterdamse School heeft zich ontwikkeld in verscheidene deelgebieden, niet alleen in de Bijbelse exegese, maar ook in (systematische) theologie, Bijbelse theologie, dogmatiek, politiek, liturgica en pastoraat (Kessler 1994, XIII). Hoewel de uitwerking kan verschillen, delen de Amsterdammers een aantal uitgangspunten. Ik noem de volgende uitgangspunten, en begin bij het belangrijkste:
- De Bijbelse teksten dienen zoveel mogelijk bestudeerd te worden in overeenstemming met hun eigen aard. Onderzoek naar wat de auteur met de teksten voor ogen had (intentio auctoris) kan de exegeet helpen in zijn zoektocht naar betekenis, maar is nooit van primair belang. Ook studie naar de vermeende wordingsgeschiedenis van de tekst (denk aan de bronnenhypothese in het Pentateuchonderzoek) kan behulpzaam zijn, maar het is de overgeleverde, geredigeerde tekst die uitgangspunt is van de tekstuitleg. In de literatuurwetenschappen valt een soortgelijke ontwikkeling te bespeuren: daar vindt de ‘autonomie van het kunstwerk’ ingang. Toch is er een belangrijk verschil: voor veel Amsterdamse exegeten is de datering van het redactieproces van de Bijbelteksten wel degelijk van invloed op de exegese. Een voorbeeld: de verhalen in 1 en 2 Koningen zijn historisch en literair (1 Koningen 8!) gericht op de Babylonische ballingschap (586-538 v.Chr.) en waarschijnlijk geschreven vanuit die ballingschap, waaraan de geschiedschrijving in de boeken Koningen haar bijzondere karakter aan zou danken. Een Amsterdamse exegeet verdisconteert dus ook de Sitz im Leben van de redacteur van de Bijbelteksten.
- Uitgangspunt 1 heeft gevolgen voor degene die de teksten ter hand neemt, want exegetische arbeid is theologische arbeid. De teksten van de Bijbel spreken over God en zijn verhouding tot mens en wereld. De uitlegger van de teksten probeert deze verhoudingen zo helder mogelijk voor het voetlicht te brengen. Hier spreekt men van Bijbelse theologie, waarbij de theologieën binnen de Bijbel dikwijls normatief worden geacht voor de huidige kerkelijke praxis en haar spreken over God, mens en wereld. Bij Breukelman komt dit duidelijk naar voren in zijn studie naar de theologie van Calvijn en de protestantse orthodoxie (1560-1710), opgenomen in Bijbelse Theologie IV/1, en bij hem en veel anderen wordt veel belang gehecht aan een kerkelijke verkondiging die in lijn is met de Bijbelse verkondiging.
- De betekenis van een tekst wordt gezocht in de samenhang van vorm en inhoud. Hoe er verteld wordt is minstens zo belangrijk – zo niet belangrijker! – als wat er verteld wordt. De zoektocht naar een zuivere historische inhoud buiten de structuur van de teksten om wordt als weinig heilzaam beschouwd. Een voorbeeld: het historische gegeven van het lege graf van Jezus is betekenisloos zonder het kerygmatisch kader waarbinnen de evangelisten dit historische gegeven plaatsen. Een heel praktisch gevolg van dit uitgangspunt is de keuze voor een colometrische weergave van de tekst. De structuur van een tekst kan daarmee eenvoudiger zichtbaar gemaakt worden.
- Met uitgangspunt 3 hangt het volgende punt nauw samen: de overgeleverde eenheid van de Schrift wordt verdisconteerd in exegese en Bijbelse theologie. Behalve een bepaalde historische samenhang tussen de Bijbelboeken is er een nog belangrijkere literaire samenhang, namelijk de canon. Deze literaire samenhang heeft tot gevolg dat er in de zoektocht naar een juist verstaan van bepaalde begrippen in een bepaald Bijbelboek studie wordt gemaakt naar de betekenis van die begrippen in andere Bijbelboeken. Om met de woorden van Maria de Groot te spreken: “De bijbel is een corpus van boeken die genetisch-temporeel verschillen, maar materieel bij elkaar horen. Hun overlevering als corpus (biblia = boeken = bijbel) bevestigt hun samenhang.” (Stelling 1 in ACEBT 1, 116, vergelijk stelling 5) Velen zijn het er bovendien over eens dat de volgorde van de Bijbelboeken invloed heeft op de uitleg van de boeken. De ‘historische’ ‘Griekse’ indeling van de Bijbelboeken heeft een ander effect op de lezer dan de thematische indeling van de Joodse canon (wet, profeten, geschriften). Graag voeg ik daaraan toe dat hier de codex verondersteld wordt, een uitvinding uit de late oudheid. Behalve de twaalf kleine profeten zullen de meeste oudtestamentische Bijbelboeken op aparte boekrollen geschreven zijn en dus niet in een bepaalde volgorde gerangschikt zijn. Welke invloed zou dat hebben gehad op het lezen van de Bijbel? – Naast de canonieke volgorde wijst Breukelman op het belang van de volgorde van de christelijke leerstukken (ordo recte docendi).
- Vaak speelt de denkvorm van pars pro toto een rol bij de tekstuitleg. Er wordt een samenhang verondersteld tussen de delen en het geheel, waardoor één stukje tekst de betekenis van de gehele tekst helderder aan het licht brengt, en waardoor het geheel op zijn beurt het kleine stukje tekst verheldert. Ook Bijbels-theologisch wordt dit principe doorgevoerd: de éne Israëliet over wie we lezen, staat in sommige gevallen voor het gehele volk Gods, één wonderdaad van God staat voor al het wonderlijke dat God heeft gedaan en nog zal doen, het beloofde land Kanaän staat voor heel de aarde, enzovoort.
- Uitgangspunten 1, 3 en 5 hebben belangrijke implicaties voor het weergeven van de Bijbelse teksten in een andere taal. De brontaal heeft bij het vertalen altijd het primaat. Over de exacte uitwerking van dat primaat valt te twisten. Breukelman bijvoorbeeld hield het om deze reden bij de Statenvertaling en uitte felle kritiek op de vertaling NBG1951. Recentelijk heeft Oussorens Naardense Bijbel veel lof ontvangen uit Amsterdamse hoek, hoewel deze volgens anderen wel érg ver gaat in zijn hebraïseren en graïceren van het Nederlands. Men is het erover eens dat bepaalde kernwoorden theologische implicaties hebben en dientengevolge eensluidend (concordant) dienen te worden overgezet in de doeltaal. Een voorbeeld: in Jona 1 daalt Jona af naar Jafo, hij daalt af in het schip en hij daalt af in het binnenste van het schip. Gespiegeld aan het opgaan naar het huis des Heeren (2 Koningen 20:8), betekent dit dat Jona steeds verder verwijderd raakt van de Heere. Géén van de Nederlandse Bijbelvertalingen geeft dit overigens zuiver weer, de Naardense Bijbel uitgezonderd. Bij het verschijnen van nieuwe Bijbelvertalingen laait de kritiek soms fel op uit Amsterdamse hoek, zeker als het om concordantie gaat. De Amsterdammers spreken overigens bij voorkeur over ‘idiolect’ vertalen, omdat het doel van de vertaling is: het eigene (Gr. to idion) over te brengen op een andere taal (Bauer 1992, 118 n. 23).
- Uit het voorbeeld van Jona bij het 6e uitgangspunt en de nastrevenswaardige samenhang tussen Bijbelse verkondiging en kerkelijke verkondiging (uitgangspunt 2 en 4) is ten slotte duidelijk geworden dat er de lezer zich met de karakters uit de tekst verbonden weet in een liturgische eenheid tussen tekst en lezer (De Knijff, Sleutel en slot, 150). Verondersteld wordt dat de woordwereld van de Bijbel (Miskotte) het verstaanskader kan worden waarbinnen de lezer ook zichzelf leert begrijpen, of waarbinnen hij zich zou moeten begrijpen.
Wie hoort erbij?
Als grondleggers worden meestal de namen van professor M.A. Beek en vooral die van F.H. Breukelman genoemd. Breukelman bouwt voort op de exegetische en Bijbels-theologische inzichten van K. Barth/K.H. Miskotte enerzijds en M. Buber/F. Rosenzweig anderzijds. In de Bijbelwetenschappen wordt hier soms de naam van K.A. Deurloo aan toegevoegd; in de systematische theologie de naam van R. Zuurmond. Beiden hebben een leerstoel Bijbelse Theologie aan de theologische faculteit van de UvA bekleed, elk op eigen wijze.
Vrijwel geen enkele theoloog die gevormd is door de leermeesters van de Amsterdamse School profileert zichzelf daar ook mee. Vaak wordt ‘Amsterdamse School’ door hen tussen aanhalingstekens gezet, om aan te geven dat het niet zozeer gaat om een theologische school waarin men zich beweegt, maar om een inspiratiebron van waaruit men op eigen wijze theologie bedrijft in de kerk of aan de universiteit. Ook andere auteurs plaatsen ‘Amsterdamse School’ tussen aanhalingstekens.
Amsterdamse Cahiers
In zijn artikel ‘De Amsterdamse School‘, Theologia Reformata (1982), 101-113 pleit B. Maarsingh ervoor om degenen die een bijdrage hebben geleverd aan de feestbundel voor Breukelman, getiteld Verwekkingen (Amsterdam: UvA, 1976), te scharen onder de noemer ‘Amsterdamse School’. Daarnaast noemt hij degenen die een bijdrage hebben geleverd aan de serie Amsterdamse Cahiers voor Exegese en Bijbelse theologie (ACEBT), een serie waaraan Breukelman in 1980 de eer toekwam om het eerste artikel te plaatsen: ‘Het verhaal over de zonen Gods die zich de dochters des mensen tot vrouw namen: Genesis 6:1–4 als bestanddeel van “het boek van de verwekkingen van Adam, de mens”’.
De Amsterdamse theologen hadden er grote moeite mee om hun artikelen geplaatst te krijgen in de gerenommeerde tijdschriften. Dat had te maken met de soms extreme Spätdatierungen van de Bijbelse teksten en met de vermeende onwetenschappelijkheid van hun methodiek. Het opzetten van de Amsterdamse Cahiers was dus uit nood geboren. Op de achterflap van Cahier 1 staat te lezen:
‘De reeks Amsterdamse Cahiers voor exegese en bijbelse theologie zal gewijd zijn aan twee begrippen die in het brandpunt van de theologische discussie staan, al denkt niet ieder over hun inhoud gelijk. Bij het woord exegese gaat het om de gestalte van de tekst zoals de bijbel die aan de lezer aanbiedt. Bij het woord bijbelse theologie gaat het om de samenhang die aan de diversiteit van de bijbelse geschriften eigen is.’
In het voorwoord op het eerste nummer wordt duidelijk dat deze woorden aan Breukelmans BIjbelse Theologie I/1 zijn ontleend: ‘Bij het verklaren van bijbelse teksten komt vanzelf een steeds vollediger “bijbelse theologie” uit de exegese van teksten te voorschijn en omgekeerd gaat de uit de exegese van teksten te voorschijn komende bijbelse theologie op haar beurt fungeren als hermeneutische horizon, waarbinnen de exegese moet worden verricht.’
Hoewel M. Kessler in 1994 nog kan schrijven: ‘Amsterdamse Cahiers features articles from a goodly number of authors who who [sic] are in various ways committed to the Amsterdam methods.’ (Kessler 1994, XIV), merkt P.J. van Midden in het artikel ‘Vijfentwintig jaar Amsterdamse Cahiers. Terugblik bij een jubileumnummer’ (in ACEBT 25 (2010), 5-10) op dat de serie in de loop der jaren steeds minder ‘Amsterdams’ is geworden en dat de serie al lang niet meer samenvalt met de oorspronkelijke ‘Amsterdamse’ wijze van exegetiseren. Bij het verschijnen van ACEBT 17 (1999) werd de volledige tekst van het acroniem ACEBT voortaan ‘Amsterdamse Cahiers voor de Exegese van de Bijbel en zijn Tradities’. Het mag duidelijk zijn dat de focus zich vanaf die tijd steeds meer is gaan richten op de werkingsgeschiedenis (Wirkungsgeschichte, een term die gemunt is door H.-G. Gadamer) van de Bijbelse teksten.
Ten slotte noemt Maarsingh in zijn opsomming de naam van J.P. Fokkelman ‘op grond van zijn wijze van tekstbehandeling’, maar ik denk dat hij de eigenheid van Fokkelmans literaire (a-theologische) benadering daarmee tekort doet.
Dit zijn de namen
Zo komen we tot een reeks namen die, met alle bijbehorende haken en ogen, gerekend kunnen worden tot de Amsterdamse School. Uiteraard kan er met schrijver dezes gecorrespondeerd worden over de al dan niet terechte vermelding in deze opsomming.
1. De inspiratoren
- Juda Lion Palache (1886-1944)
- Karl Barth (1886-1968)
- Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976)
- Franz Rosenzweig (1886-1929)
- Martin Buber (1878-1965)
2. De grondleggers
- Frans Hendrik Breukelman (1916-1993)
- Martinus Adrianus Beek (1909-1987)
3. De aanvoerders (leerstoel Bijbelse Theologie aan de UvA)
- Karel Adriaan Deurloo (1936-)
- Rochus Zuurmond (1930-)
4. De scribenten van ‘Verwekkingen’ (1976)
- Theodorus Henricus Maria (Dick) Akerboom (1947-)
- Ype Bekker (1937-)
- Johannes Pieter (Joop) Boendermaker (1925-)
- Dick Boer (1939-)
- Frans Hendrik Breukelman jr
- Karel Adriaan Deurloo (1936-)
- Maarten den Dulk (1941-)
- Gerrit de Groot
- Bernardus Paulus Marie (Ben) Hemelsoet (1929-1999)
- Marcel S.F. Kemp
- A.Th. (Alex) Koot (1938-)
- Wim de Leeuw
- Kees Meijer
- Dirk Monshouwer (1947-2000)
- Thomas Johannes Marie (Tom) Naastepad (1921-1996)
- Taco Noorman
- Ary (At) Polhuis (1946-)
- Henk Reefhuis
- Rinse Herman Reeling Brouwer (1953-)
- Piet Schoonenboom
- Peter Jan Tomson (1948-)
- Cees Tromp
- Rochus Zuurmond (1930-)
5. De scribenten van ACEBT (1980-1999)
Hier vindt u de namen van hen die driemaal of vaker in ACEBT gepubliceerd hebben tot aan ACEBT 17 (1999). Deze einddatum hebben we aangehouden omdat de (nieuwe) redactie vanaf toen met themanummers ging werken en steeds vaker scribenten van buiten de eigen kring haalde. De auteurs zijn gerangschikt op het aantal publicaties:
- Klaas Antonius Donato Smelik (1950-): 18
- Karel Adriaan Deurloo (1936-): 17
- Bernardus Paulus Marie (Ben) Hemelsoet (1929-1999): 14
- Rochus Zuurmond (1930-): 13
- Frans Hendrik Breukelman (1916-1993): 6
- Aleida G. van Daalen (1922-2000): 6
- Jacob (Jaap) van Dorp (1955-): 5
- Dirk Monshouwer (1947-2000): 5
- Martin Kessler (1927-): 4
- H.J. van Soest: 4
- L.W.F.P. (Leo) van den Bogaard: 3
- Albertus Dicou (1960-): 3
- Frank H. Polak: 3
- Johanna Cornelia (Jopie) Siebert-Hommes (1937-): 3
- R.G.J. Venema (1960-): 3
Hier prijken opnieuw de namen van Deurloo, Zuurmond en Breukelman bovenaan de lijst. In zijn bespreking rekent Van Midden Van Dorp (5 publicaties) overigens niet tot de School.
6. en verder…
Aan deze lijst ontbreken mijns inziens de volgende namen:
- Nicolaas Tjepko (Nico) Bakker (1934-), die zijn boek Miskende gratie (1991) met de volgende woorden opdraagt: Francisco H. Breukelmanno scholae Amstelodamensis praeceptori illustri dedicatus (Latijn: opgedragen aan Frans H. Breukelman, vermaard leraar van de Amsterdamse School)
- Everett Fox: 1 publicatie in ACEBT, vertaler van de Hebreeuwse Bijbel
- Cornelis Jacobus (Cees) den Heyer (1942-): 1 publicatie in ACEBT, proefschrift Exegetische methoden in discussie : een analyse van Markus 10,46-13,37 (Kampen: Kok, 1978)
- Friedrich-Wilhelm Marquardt (1928-2002)
- Arie Gerard Leendert (Ad) van Nieuwpoort (1966-)
- Nico Marius Adriaan ter Linden (1936-)
- Roel Oost (1 publicatie in ACEBT, proefschrift Omstreden bijbeluitleg; aspecten en achtergronden van de hermeneutische discussie rondom de exegese van het Oude Testament in Nederland; een bijdrage tot gesprek (Kampen: Kok, 1986)
- Ruben van Zwieten (1983-)
- Jan (Joep) Dubbink (1958-)
- Pieter Oussoren (1943-)
Literatuur over de Amsterdamse School
1968
- M.A. Beek, ‘Verzadigingspunten en onvoltooide lijnen in het onderzoek van de oudtestamentische literatuur‘, Vox Theologica 38 (1968), 2-14; later herdrukt in M. Boertien, A.G. van Daalen, et al. (red.), Verkenningen in een stroomgebied. Proeven van oudtestamentisch onderzoek (Amsterdam: UvA, 1974), 8-19
1976
- T. Baarda, N.T. Bakker, H. Berkhof, et al., ‘Een geschil over de uitleg van het Oude Testament’, Kerk en theologie 27 (1976), 89–101
1979
- A.S. van der Woude, ‘Een betere weg? Een antwoord aan K.A. Deurloo’, Kerk en theologie 30 (1979), 276-284
- N.A. van Uchelen, ‘Bijbeluitleg volgens de zg. “Amsterdamse School”, of Een goede verstaander heeft alleen aan het hele Woord genoeg‘, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 79/4 (1979), 201-214
- H.M. Vroom, ‘De grote daden van God: verhaal of historie? Overwegingen bij de discussie over de methode van de exegese‘, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 79/4, 215-246
afsluitende bespreking van vier artikelen over exegetische methodiek, waaronder bovengenoemd artikel
1980
- K.A.D. Smelik, ‘Mozes, Houtman en de Amsterdamse School’, Trouw (1 september 1980), 2
1982
- B. Maarsingh, ‘De Amsterdamse School’, Theologia Reformata (1982), 101-113
- K.A. Deurloo, ‘De zogenaamde “Amsterdamse School”‘, in: A.F.J. Klijn (red.), Inleiding tot de studie van het Nieuwe Testament (Kampen: Kok, 19862 [1982]), 165-172 [ISBN 978-90-242-2143-1]
1984
- K.A. Deurloo & R. Zuurmond (red.), De bijbel maakt school. Een Amsterdamse weg in de exegese (Baarn: Ten Have, 1984) [ISBN 978-90-259-5126-9]
- J.J. Arnold, ‘Een Amsterdamse weg‘, Nederlands dagblad (19 juni 1984), 2
1986
- K.A. Deurloo, ‘Exegese naar Amsterdamse traditie’, in: A.S. van der Woude (red.), Inleiding tot de studie van het Oude Testament (Kampen: Kok, 19932 [1986]), 188–198 [ISBN 978-90-242-2776-1]
- R. Oost, Omstreden Bijbeluitleg. Aspecten en achtergronden van de hermeneutische discussie rondom de exegese van het Oude Testament in Nederland. Een bijdrage tot gesprek (Kampen: Kok, 1986) [ISBN 978-90-242-5486-6]
- K.A. Deurloo & F.J. Hoogewoud, ‘“Communi ardore ad litteras hebraicas inflammati”. Bij het vijfentwintigjarig jubileum van SHA’, in: J. de Roos, A. Schippers & J.W. Wesselius (red.), Driehonderd jaar Oosterse talen in Amsterdam. Een verzameling opstellen (Amsterdam: UvA, 1986), 91-105 [ISBN 978-90-7139603-8]
bevat een overzicht van lezingen gehouden voor de Societas Hebraica Amstelodamensis
1988
- E.W. Tuinstra & R. Oost, ‘Omstreden vertaalmethoden‘, Met Andere Woorden 7/3 (oktober 1988), 7-10
1989
- M.J. Paul, ‘Theologische kanttekeningen bij de exegese van de ‘Amsterdamse School”, in: M.J. Paul & N.C. van Velzen, Bijbelexegese van de Amsterdamse School (Amersfoortse Studies 1; Amersfoort: Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap, 1989), 5-21 [ISBN 978-90-7014513-2]
- N.C. van Velzen, ‘Literair-wetenschappelijke kanttekeningen bij de exegese van de Amsterdamse School’, in: M.J. Paul & N.C. van Velzen, Bijbelexegese van de Amsterdamse School (Amersfoortse Studies 1; Amersfoort: Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap, 1989), 22-38 [ISBN 978-90-7014513-2]
- J. Renkema, ‘De Amsterdamse School’, Centraal Weekblad (10 november 1989), 13
- W. Schrijver, ‘‘Barth zelf is criticus van de Amsterdamse School’‘, Leidsch dagblad (25 november 1989), 19
over het proefschrift van Jan Muis, Openbaring en interpretatie (1989) - H.P. Dam, ‘Frans Breukelman binnenste buiten‘, Nederlands dagblad (29 december 1989), 2
1991
- U.W.F. Bauer, כל הדברים האלה – All diese Worte: Impulse zur Schriftauslegung aus Amsterdam. Expliziert an der Schilfmeererzählung in Exodus 13,17-14,31 (Europäische Hochschulschriften XXIII (Theologie) 442; Frankfurt am Main [etc.]: Lang, 1991) [ISBN 978-3-631-44373-6]
1994
- M. Kessler (red.), Voices from Amsterdam. A modern tradition of reading biblical narrative (Semeia studies; Atlanta GA: Scholars, 1994) [ISBN 978-1-555-40896-1]
- M.J. Paul, ‘Bijbelexegese naar Amsterdams inzicht’, Wapenveld 44/6 (december 1994), 175-180
- W. Dekker, ‘Waar gebeurd. Het geschiedenisbegrip volgens de Amsterdamse School’, Wapenveld 44/6 (december 1994), 181-188
- H. Vreekamp, ‘De Tekst het einde. Een persoonlijke impressie bij de ‘Amsterdamse School’, Wapenveld 44/6 (december 1994), 189-193
1995
- R. Zuurmond, ‘Bijbelse theologie. Een stand van zaken’, in: A. Tan & L. van de Wetering (red.), Zijn de dagen van God geteld? Godgeleerde bespiegelingen aan de rand van het millennium (Baarn: Ten Have, 1995), 103-131 [ISBN 978-90-259-4620-3]
1996
- Anon., ‘Bijbelse theologie‘, Interpretatie 4/1 (januari 1996), 21
1997
- Y. Bekker, ‘Die exegetische Methode der ‘Amsterdamer Schule’, erklärt am Beispiel des Prologs des Johannesevangeliums (Joh. 1:18)’, Zeitschrift für dialektische Theologie 13/1 (1997), 39–46
1999
- K.A. Deurloo & G.J. Venema, ‘Exegesis According to Amsterdam Tradition’, in: K.A. Deurloo (red.), The Rediscovery of the Hebrew Bible (Amsterdam Cahiers for Exegesis and Biblical Tradition Supplement Series 1; Maastricht: Shaker, 1999), 3-14 [ISBN 978-90-423-0104-7]
2003
- J.C. Siebert-Hommes, ‘De ‘Amsterdamse School’’, in: P.J. Knegtmans & P. van Rooden (red.), Theologen in ondertal. Godgeleerdheid, godsdienstwetenschap, het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam (Zoetermeer: Meinema, 2003), 177-196 [ISBN 978-90-211-3951-7]
2007
- P.J. van Midden & K.A. Deurloo, ‘De Bijbel op zijn Amsterdams’, in: K. Spronk (red.), De Bijbel vertaald: De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften (Zoetermeer: Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2007), 165-179 [ISBN 978-90-211-4146-6]
2009
- E.D. Hof, Vertaalprincipes van de ‘Amsterdamse School’ en de Statenvertaling. Een kwalitatieve en theologische vergelijking (masterscriptie onder begeleiding van J. Dubbink, Amsterdam: VU, 2009)
- H.Th. van Putten, Niet te vergeten: Frans Breukelman. Kan er uit Amsterdam iets goeds komen? (doctoraalscriptie onder begeleiding van A.F. Sanders, Groningen: RUG, 2009)
2010
- P.J. van Midden, ‘Vijfentwintig jaar Amsterdamse Cahiers. Terugblik bij een jubileumnummer’, in: W.C.G. van Wieringen (red.), Psalmen in hun traditie (Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities 25; Bergambacht: 2VM, 2010), 5-10
2013
- A.W. Zwiep, Tussen tekst en lezer. Deel II: van moderniteit naar postmoderniteit. Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek (Amsterdam: VU University Press, 2013), 111-114 [ISBN 978-90-8659-685-0]
2015
- P.-B. Smit, From Canonical Criticism to Ecumenical Exegesis? A Study in Biblical Hermeneutics (Studies in Reformed Theology 30; Leiden: Brill, 2015), 86-102 [ISBN 978-90-04-30100-9]
Bij de karakteristiek van de ‘Amsterdamse School’ mis ik een politieke component. De meeste auteurs zijn ‘links’, van PvdA tot CPN en alles daartussen. Dat is niet toevallig. Ook mis ik de naam van de rooms-katholieke theoloog Th.J.M. Naastepad, die persoonlijk bevriend was met Miskotte en Breukelman. Zijn werk is ondenkbaar zonder de ‘Amsterdamse’ achtergrond.
Tenslotte: ik heb prof. Beek niet persoonlijk gekend en ben ervan overtuigd dat hij een vakman was. Maar zijn invloed op de ‘Amsterdamse School’ was minimaal. Breukelman heeft ooit doctoraal examen gedaan bij Beek. Een drama! Ze begrepen elkaar voor geen millimeter.