De vader der vaderen

D

In de aanloop naar een artikel over de ‘Bijbelse theologie’ van de Amsterdamse School (met focus op Breukelman) heb ik teruggegraven naar de eerste beginselen van de ‘Amsterdamse’ exegese. Dan kom je uit bij Juda Palache, een groot Joods geleerde die gedoceerd heeft aan de UvA.

Juda Palache (1886-1944)

Juda Palache (1986-1944)
Juda Palache (1986-1944)

Jehuda Lion (Juda) Palache werd te Amsterdam geboren op 26 oktober 1886 als kind van de Amsterdamse opperrabbijn Isaac Palache (1858-1926) en Judith Spinoza Catella Jessurun. In 1917 trad hij in het huwelijk met Sophia Wilhelmina de Pinto. Ze kregen een dochter en twee zoons. In 1914 deed hij zijn kandidaatsexamen te Leiden (semitische talen). In 1920 werd hij leraar aan het Leids gymnasium en in 1924 hoogleraar ’taal- en letterkunde der Semietische Volken, de Israëlitische Oudheden en de uitlegging van het Oude Testament’ aan de Universiteit van Amsterdam. Aanvankelijk werd er bezwaar ingebracht tegen een aanstelling van deze joodse man, die een functie zou gaan hebben in de opleiding van protestantse predikanten. De bezwaren bleken ongegrond en Palache bekleedde zijn leerstoel tot 1941. Toen werd hij ontslagen vanwege de anti-joodse verordeningen die opgelegd waren door de Duitse bezetter. In 1944 werd Palache met zijn vrouw naar Theresienstadt gedeporteerd. Samen werden ze op 18 oktober 1944 in het Poolse Auschwitz vermoord.

De Bijbel uit het hoofd

Palache was buitengewoon goed thuis in de geschriften van het Jodendom. Zijn opvolger professor M.A. Beek memoreert in zijn artikel ‘Verzadigingspunten en onvoltooide lijnen in het onderzoek van de oudtestamentische literatuur’:

“Voor Buber en Rosenzweig was het horen een vanzelfsprekende zaak, zo goed als voor mijn voorganger in Amsterdam, de joodse geleerde Palache, die de gehele Biblia Hebraica uit zijn hoofd kende.”

Daarnaast was hij gespecialiseerd in de semitische literatuur (met name het Arabisch), en dat bracht hem ertoe een bijzondere visie op de oudtestamentische vertelkunst te bepleiten in zijn inaugurele rede uit 1925, ‘Het karakter van het oud-testamentische verhaal’.

De Bijbel als verhaal

In zijn inaugurele rede zet hij drie belangrijke stappen voorwaarts in de studie naar het Oude Testament:

  1. Palache las de Bijbelverhalen als oud-oosterse verhalen van een bepaald genre, en vergeleek die met parallellen in andere oud-oosterse literatuurbronnen. Hij kwam tot de conclusie dat het verhaal een geliefde vorm was in het oude Oosten om gedachten over te brengen. Hiermee kiest Palache voor een literaire benadering en zet hij de historische benadering op het tweede plan.
  2. In de jaren twintig van de vorige eeuw was het gangbaar om het Oude Testament historisch-kritisch te benaderen. Palache merkte daarbij op dat er naast de ontstaans-geschiedenis van een tekst ook een bestaans-geschiedenis is. De teksten zelf hebben ook een eeuwenlange historie. Palache schetst een lijn van verhaal naar traditie naar werkelijkheid (‘Het karakter van het oud-testamentisch verhaal’, 31-32).
  3. Palache veronderstelt dat de Bijbelschrijvers of -redacteuren de hun aangereikte teksten niet klakkeloos hebben overgeschreven. Ze hebben een behoorlijke zelfstandigheid gehad in het vormgeven van de teksten en de teksten ook omgevormd ‘vanuit het gezichtspunt van een bepaald idee’. Daarmee komt een belangrijke premisse van historisch-kritisch onderzoek onder vuur te liggen: de overlevering van de teksten is zélf is creatief en geeft niet zo getrouw mogelijk de teksten van het voorgeslacht door aan volgende generaties.

Palache en de Amsterdamse School

In één oogopslag is duidelijk dat deze drie punten grote gelijkenis vertonen met de uitgangspunten van de Amsterdamse School. De focus ligt niet zozeer op de voorgeschiedenis van een tekst, maar op de tekst zelf. Nauwkeurige bestudering van deze teksten maakt vervolgens duidelijk dat de teksten met een bepaalde doelstelling zijn geschreven. Breukelman zou zeggen: ze zijn vormgegeven met het oog op de verkondiging.

Toch zou het programma van Palache pas onder het professoraat van M.A. Beek (1909-1987) echt uitwerking krijgen. Beek was de opvolger van Palaches opvolger, ds A.W. Groenman, die er niet voor terug had gedeinsd om op 5 januari 1942 de vrijgekomen leerstoel van Palache tot 1945 te bezetten.

Over de auteur

G. van Zanden

Plaats een reactie