Een beoordeling van de Nieuwe Vertaling (I)

E

Een beoordeling van de Nieuwe Vertaling (I)

I. Het niet ‘einheitlich’ vertalen, voorbeeld: Genesis 39

Wij richten dit artikel zo in, dat wij eerst vers 8-9 van Gen. 39 uitleggen; daarna bespreken wij de wijze waarop de Nieuwe Vertaling (voortaan afgekort tot NV.) heeft gemeend hier te kunnen en mogen vertalen; vervolgens formuleren wij een eerste bezwaar tegen de wijze van vertalen, waarmee wij dan zullen hebben kennis gemaakt; tenslotte adstrueren wij de gegrondheid van dit bezwaar met drie andere voorbeelden uit Gen. 39.

1) Uitleg van Genesis 39:8-9

Wij geven eerst een weergave van de Hebreeuwse tekst: Gen. 39:8-9 waar Jozef spreekt tot de vrouw van zijn heer: Zie, mijn heer weet, met mij naast zich, niets van hetgeen in het huis is; alles wat hem toebehoort heeft hij in mijn hand gegeven; hij zelf is niet groter dan ik in dit huis; volstrekt niets heeft hij mij onthouden, op u na,omdat gij zijn vrouw zijt. Hiernaast stellen wij de tekst Gen. 41:40 (Farao zegt tot Jozef): gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal heel mijn volk … (sich rüsten?); slechts de troon zal ik groter zijn dan gij.

Twee maal wordt verhaald, eerst in het kleine verband van het huis van Potifar en daarna het grote verband van het huis van Farao, hoe ‘groot’ Jozef werd. Hij is in Potifars huis even groot als Potifar zelf geworden, op het bezit van diens vrouw na en hij is in Farao’s huis even groot als Farao zelf geworden, op het bezit van diens troon na, zodat eerst Potifar enkel nog ‘zijn vrouw’ ‘groter’ is dan Jozef en daarna Farao enkel nog ‘zijn troon’ ‘groter’ is dan Jozef. De teksten willen ons met deze herhaling (‘hij is niet groter dan ik, op u na’, ‘ik ben niet groter dan gij, op de troon na’) doen verstaan: zet deze koningsmens ergens in een bepaalde omgeving en je ziet zijn ‘grootheid’ gestadig toenemen (alle weerstanden ten spijt) niet tot in ‘het oneindige’ (zo iets kènt de Schrift niet, zo waarachtig als de HERE Gòd is), maar precies tot aan de limiet, die elke nieuwe omgeving èrgens zichtbaar maakt: in het eerste geval: Potifars vrouw; in het tweede geval: Faraos troon. Wij begrijpen nu wel, dat deze herhaling van het ‘groter zijn dan’ in de Hebreeuwse tekst niet toevàllig is, maar een uiting van de intiemste bedoelingen van de tekst.

Wat betekent hier ‘groot’, ‘groot worden’, ‘groot zijn’?

In Gen. 29:7 horen wij Jacob zeggen tot de herders, die hij liever vertrekken ziet, opdat zijn ontmoeting met de naderende Rachel niet in hun aanwezigheid zal geschieden: ‘Zie, het is nog volop dag en niet de tijd om reeds het vee bijeen te drijven; drenkt de schapen en gaat weiden.’ In het Hebreeuws staat er letterlijk: ‘De dag is nog groot’. Dat wil zeggen: de dag is nog in zijn volle kracht en in zijn volle glorie.

‘Groot-worden’ is: tot zijn volle kracht, tot zijn volle glorie, tot volkomen ontplooiing en tot volledige expansie komen. Zo zien we elk schepsel ‘groot worden’. Hoe groot? Dat hangt van de ‘berākhāh’, de zegen af, welke in zulk een schepsel is. Omdat ‘de vaderen’ màchtig gezegend zijn, zien wij hen ‘zeer groot’ worden!

Hoor Gen. 26:13 (Stat. Vert. prachtig!): ‘… want de HERE zegende hem. En die man werd groot, ja, hij werd gaandeweg groter, totdat hij zeer groot geworden was.’ Zo hóren wij zijn grootheid gestadig toenemen.

Volgens Gen. 24:35 zegt Eliëzer: ‘en de HERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot geworden is’ (vergelijk Gen. 12:2, 48:19).

In Gen. 32:10 (Mas. vers 11) horen wij Jacob tot God zeggen: ‘ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan en nu ben ik tot twee legers geworden’ (zo ‘groot’ is Jacob geworden!).

En nu wordt ons van Jozef niet alleen verteld, dàt ook hij ‘zeer groot’ geworden is, maar bovendien hóe groot hij precies geworden is, n.l. zó groot als in een bepaalde omgeving telkens mogelijk was; hij is een koningsmens met een koningshart! De wijze waarop twee maal herhaald wordt het ‘groter zijn dan’ (‘hij is zelf niet groter dan ik op u na’; ‘ik ben niet groter dan gij, op de troon na’) is niet toevallig, integendeel, de tekst wil dat wij dit hóren zullen. Sedert de boekdrukkunst zijn we meer gewend gedrukte woorden te lezen dan gesproken woorden te horen. De Schrift wil gespróken en gehóórd worden, jaar in jaar uit, en dan versterken, bevestigen en ondersteunen de telkens opnieuw gehóórde woorden elkaar. Wat de tekst ons over Jozef vertellen wil, vertelt hij o.a. door op deze manier die heel bepaalde woorden te herhálen, en dan mag men Gen. 39:9 niet heel ánders vertalen dan 41:40. De ‘vorm’ bevàt hier niet slechts een inhoud, maar ìs zelf tegelijkertijd een stuk ‘inhoud’! (Zie over dit thema: Martin Buber und Franz Rosenzweig, Seite 211-275 en: Karl Barth, Kirchliche Dogmatik I2, blz. 545-548 over ‘die notwendige Form jenes Inhalts’!).

2) Genesis 39:8-9 in de Nieuwe Vertaling

De tekst luidt in de NV. 39:8-9: Jozef zeide tot de vrouw van zijn heer: Zie, mijn heer bemoeit zich, met mij naast zich, met niets van wat er in huis is, en alles wat hij heeft, heeft hij in mijn hand gegeven; niemand is in dit huis machtiger dan ik,en hij heeft mij niets onthouden dan alleen u, omdat gij zijn vrouw zijt; 41:40: Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan.

Wij horen onmiddellijk, dat hier iets niet meer te horen is, wat de tekst ons juist zou willen doen horen. Het foute ‘niemand is’, alsof het gaat om de verhouding tussen Jozef en alle overige knechten van het huis, heeft men overgenomen van de Stat. Vert. Wanneer men een Hebreeuwse concordantie opslaat, vindt men dat Hebreeuwse woord ’ēnennû) 52 ×in de Schrift voorkomt en dat het 52 ×betekent ‘hij is niet’, n.l. híj, die heel bepaalde persoon of zaak waarover hier gesproken wordt (zie bijv. Richt. 3:25, waar toch ook de NV. niet vertaalt ‘er was niemand die de deur opendeed’, maar ‘hij deed de deur niet open, n.l. koning Eglon, over wie daar gesproken wordt). Nergens betekent ‘’ēnennû’ ‘niemand is’. Wil men zeggen ‘niemand is’, dan zegt men ‘’ēn ish’ (bij. Gen. 31:50, Ex. 2:12, 1 Sam. 21:2). Geen enkele moderne vertaling heeft dit foutieve ‘niemand is’. Bijv. Zürich: ‘er selbst ist in diesem Hause nich grösser als ich’ (Petrus Canisius, idem!). Een in vele opzichten kostelijke vertaling als die van Moffat brengt de correspondentie, zoals wij die hebben leren kennen, als volgt tot uitdrukking: 39:8-9 ‘My master does not trouble himself about anything in the household, but has left everything in my hands, so that my authorityis equal to his own;he has kept nothing from me except yourself, for you are his wife’. 41:40 ‘You |71| shall be mayor of my palace, and all my nation shall move at your bidding; only the throne shall my authority be greater than yours.’. Het is duidelijk, dat Moffat de beide met elkaar corresponderende teksten vertaald heeft vanuit het engere tekstverband van de geschiedenis met Jozef. Het wijdere tekstverband van het boek Genesis als gehéél vraagt, gelijk wij zagen, om een nog nauwkeuriger vertaling dan Moffat biedt. Hoe zij ‘groot’ werden wordt immers van álle ‘vaderen’ verhaald! Het engere tekstverband gebiedt om in ieder geval de beide corresponderende teksten op overeenkomstige wijze te vertalen (Moffat), maar het wijdere tekstverband vraagt om het bewaren van hetzelfde woord ‘groot-worden’, ‘groot-zijn’ in alle teksten. Zo heeft de NV het goede van Moffat niet nagevolgd; het nog betere van de Stat. Vert. (en Martin Buber!) teniet gedaan; en het foutieve van de Stat. Vert. gehandhaafd!

Wanneer de NV. Gen. 26:13 vertaalt: ‘En die man werd “rijk”, ja gaandeweg “rijker”, totdat hij zeer “rijk” geworden was’ (24:35 idem, ook Buber in zijn eerste editie, tweede editie overal ‘groot-worden’!), dan zegt u misschien: nu ja, maar daar komt het toch wel op neer! Inderdaad, gelijk het er wel in Gen. 39:9 ongeveer op neer komt, dat Jozef even ‘machtig’ was als zijn heer. Natuurlijk! Gròf gezegd is in Gen. 26:13 Isaäks ‘grootheid’ vrijwel identiek met zijn ‘rijkdom’, maar dat is dan ook gròf gezegd en niet fijn, precies, nauwkeurig! Want zijn grootheid is … zijn gróótheid! en deze manifesteert zich dan in al wat hem toebehoort en deel uitmaakt van zijn ‘wezen’, bijv. in die menigte dieren, tenten en knechten rondom hem. Als zulk een manifestatie wordt dit dan ook door de tekst onmiddellijk vermeld, zo van: kijk maar, daar zie je zijn ‘grootheid’, hij is tot menigten geworden, die man!

Wanneer de knechten goed met elkaar kunnen opschieten, wanneer er geen sterfte onder het vee is en geen zware verliezen worden geleden, kortom: wanneer heel die werkelijkheid waarvan ‘die man’ het centrum is, een gedijende werkelijkheid is, wanneer er ‘shālōm’ is, ‘vrede’, dan is dat vanwege de ‘berākhāh’ van zijn ‘nephesh’, vanwege de zegen, de levenskracht van zijn wezen, die heel de werkelijkheid rondom hem doordringt. Dan is heel de werkelijkheid één grote manifestatie van zijn ‘grootheid’. Wanneer er op de bijbellezing in mijn dorp Simonshaven geboeid naar de woorden van de Schrift wordt geluisterd, dan hebben wij aan de NV. niets.

3) En nu kunnen wij een eerste bezwaar gaan formuleren tegen de wijze waarop hier vertaald werd: Men heeft de grondwoorden van de Schrift in bepaalde gedeelten – in perikopen of hele bijbelboeken! – niet ‘einheitlich’ vertaald, omdat men hun functie in zulk een Schriftgedeelte niet had verstaan.Van dit niet-‘einheitlich’-vertalen kunnen wij nu honderden(!) voorbeelden gaan geven en telkens laten zien welke fatale gevolgen dit heeft.

Iemand zegt misschien: ach ja, dat is wel jammer, dat men, waar het hier in deze beide teksten om gaat, niet gezien heeft! Wanneer men echter merkt, dat dit in de hele vertaling verder zo dóór gaat, dan moet men zeggen: ze hebben er niet op gelet! In een bepaald geval het niet gezien te hebben, dat is te begrijpen. Wij blijven gezamenlijk leerlingen van de Schrift. Maar er niet op gelet te hebben… dat is… laat ik mijn mond houden!

4) Van die honderden voorbeelden vinden wij er direct al drie in ditzelfde hoofdstuk 39 van het boek Genesis.

Gen. 39 verhaalt ons hoe dit ‘groot-worden’ van Jozef in het huis van Potifar geschiedde. Als een hele wereld tegen je is, mag God wel mèt je zijn, wil je nochtans zegevieren. Hoor vers 2: En de HERE was met Jozef (vers 2 en 21!); ‘sodass er ein Mann des Gelingens wurde’ (Buber). Als zodanig zet ditzelfde vers 2 deze Jozef nu ook direct midden in het huis van zijn heer, de Egyptenaar. Vers 3 zegt dan: En zijn heer zag, dat de HERE met hem was (dus: hoe ‘bārûkh’, hoe gezegend hij was; hoor namelijk wat er onmiddellijk op volgt:) en dat de HERE alles wat hij te doen had, in zijn hand ‘gelingen’ liet.

  1. De NV. heeft hier: en dat de HERE alles wat hij ‘ondernam’onder zijn hand deed gelukken. Stel u nu eens voor: in een groot bedrijf een knechtje er bij als manusje van alles! Zo’n jongen ‘onderneemt’ niets, maar krijgt van alles te dóen; wij moeten dus met Buber vertalen ‘alles was er zu tun hat’. Hoor 5 × dit karakteristieke ‘doen’ terugkeren (vers 3, 11, 22, 22, 23). NV. in vers 3 ‘ondernemen’, in vers 23 ‘verrichten’.
    Hoor echter hoe het woord in het Hebreeuws klinkt!
  2. Nog karakteristieker in dit hoofdstuk is ‘de hand’ van Jozef. In het begin zegt vers 2 dat de HERE alles wat Jozef moest doen, gelukken deed ‘in zijn hand’.Wij begrijpen dat nu ‘alles’ in déze ‘gelukkige’ hànd gegeven wordt (vers 4, 6, 8, 22, 23) (telkens: hij stelde hem over ‘zijn huis’= hij gaf ‘al wat hem toebehoorde’ in zijn hand, 4, 5, 5, 8). Ook deze herhaling is in dit hoofdstuk natuurlijk niet toevallig. Maar dan mag men toch niet in vers 6 vertalen ‘en hij liet alles aan Jozef over’ en in vers 22 en 23 ‘en hij vertrouwde alle gevangenen aan Jozef toe, en hij keek niet om naar iets dat hem was toevertrouwd’.
  3. Een derde 3 × voorkomend karakteristiek woord, dat niet ‘einheitlich’ vertaald wordt, is masliah (matsliach, ‘Gelingen’, vgl. ‘mazzel’!) De tekst heeft: Jozef was een ‘Mann des Gelingens’, omdat de HERE alles ‘gelingen liess’ in zijn hand, hetgeen dan in vers 23 terugkeert. NV.: een ‘voorspoedig’ man, omdat de HERE alles deed ‘gelukken’.

En nu noemen wij uit dit hoofdstuk nog twee dingen (om te eindigen en niet omdat alles verder in orde is!).

Vers 10 (Zürich:) Und ob sie auch täglich Joseph zuredete, er ‘hörte’ nicht auf sie. NV.: En ofschoon zij dag aan dag tot Jozef sprak, ‘voldeed hij niet aan haar wens’ om…. Men mag zich wel tien maal bedenken voordat men het bijbelse woord ‘horen’ waar dan ook niet letterlijk weergeeft. Men schijnt bezig te zijn met de vervaardiging van een concordans op de NV.! De enige dienst, welke deze ons zal kunnen bewijzen, is dat hij ons het vocabulaire kan leren kennen van het huidige Nederlandse ‘protestantisme’, maar niet om ons te laten zien hoe de oerwoorden van de verkondiging in de Schrift voorkomen en functioneren.

Dat men ‘genade vinden in de ogen van’ vertaalt met ‘zijn genegenheid winnen’ zal in een der volgende artikelen besproken worden. Ons eerste bezwaar is hiermede enigermate toegelicht, dat men in een bepaald Schriftgedeelte de grondwoorden van de Schrift niet ‘einheitlich’ vertaalt.


Bibliografische gegevens
  • F.H. Breukelman, ‘Een beoordeling van de Nieuwe Vertaling (I)’, In de Waagschaal 8/9 (28 november 1952), 70-71
  • Geredigeerd en geannoteerd opgenomen in BT II/2, 363-369

Over de auteur

Frans Breukelman

Frans Breukelman (1916-1993) was predikant in Ritthem en Simonshaven, werd later wetenschappelijk medewerker aan de theologische faculteit van de UvA en staat bekend als inspirator van de Amsterdamse School in de theologie

Plaats een reactie