Het procrustesbed van Bultmanns Entmythologisierung

H

Een hervormd theologiestudent behoefde vóór de invoering van de zogenaamde tweefasenstructuur in het hoger onderwijs in 1981 geen doctoraalexamen te doen aan de staatsfaculteit om aan de slag te kunnen als gemeentepredikant. Het was daarom gebruikelijk dat dominees pas later doctoraalexamen deden – en vaak kwam het er zelfs helemaal niet van.

Toen Breukelman in 1968 op initiatief van enkele student-assistenten en op voordracht van kerkelijk hoogleraar dogmatiek G.C. van Niftrik aangesteld werd als wetenschappelijk hoofdmedewerker hermeneutiek aan de Universiteit van Amsterdam, had hij nog altijd geen doctoraalexamen gedaan – en dat terwijl hij in zijn jaren als predikant toch voortdurend in zijn studeerkamer te vinden was. In 1954 had Miskotte hem nog op het hart gedrukt om zich te ‘concentreren op doctoraal en promotie’ (Reeling Brouwer 2012, 30), maar dat had geen effect gehad. Nu moest hij toch echt doctorandus worden. Op 27 juni 1968 deed hij daarom doctoraalexamen.

1. Doctorale (stoom)scripties

Het examen bestond uit twee delen. Het ene deel is als vierde hoofdstuk opgenomen in BT I/3. Het heet ‘Gesprek met Claus Westermann’ en werd in opdracht van M.A. Beek door Breukelman in tien dagen tijd geschreven als ‘stoomscriptie’. Het andere deel bestond uit het schrijven van een ‘gewone’ scriptie, onder begeleiding van J.N. Sevenster (Bossevain 2006, 53). Breukelman schreef daartoe in 1967 een uitvoerige tekst over onder de titel ‘Beoordeling van Rudolf Bultmanns beschrijving van de eschatologie van Paulus in zijn boek ‘Theologie des Neuen Testaments”, gedeeltelijk verschenen in Om het levende woord 2 (1993) en postuum volledig opgenomen in BT IV/2 onder de titel ‘Rudolf Bultmann over de eschatologie van Paulus. Een vergelijking van de theologie van Rudolf Bultmann met die van Karl Barth’. Breukelman is 51 jaar oud als hij zijn doctoraalexamen aflegt.

2. Het sturende interpretatiekader van Bultmann

De inhoud van de scriptie over Bultmann kan kort worden weergegeven:

2.1 Bultmanns existentiële interpretatie

Bultmann: historicus en filosoof – Een Bijbels theoloog, zo schrijft Breukelman, moet zijn eigen vooronderstellingen kennen. Breukelman zet daarom zijn beoordeling van Bultmann in met een opsomming van diens hermeneutische uitgangspunten en hun herkomst. De historicus Bultmann ontleent zijn opvattingen over ‘natuur’ en ‘natuurwetenschap’ uit de filosofie van de Verlichting. Hij benadert de geschiedenis vanuit een natuurwetenschappelijke visie, en zo komt de moderne mens tegenover de antieke mens te staan. De existentialistische filosoof Bultmann is sterk beïnvloed door Kierkegaard en de vroege Heidegger (83-84) en beschouwt zichzelf als iemand die met zijn ontmythologiseringsproject het ontmythologiserende werk van Jezus, Johannes en Paulus voortzette.

Rudolf Bultmann (1884-1976)
Rudolf Bultmann (1884-1976)

Historische of existentiële interpretatie – Wie het Nieuwe Testament wil begrijpen, moet de teksten niet historisch maar existentieel interpreteren (89). Dat geldt ten eerste voor het interpreteren van het heilsgebeuren in het verleden, inclusief Christus’ kruisdood: het wérkelijke heilsgebeuren speelt zich uitsluitend af in het héden van de verkondiging, niet in het historische verleden of in een bepaalde geesteshistorische ontwikkeling door de eeuwen heen. (93) Maar het geldt ook voor het komende heilsgebeuren (de eschatologie): Bultmann verwisselt de Bijbelse gedachte van een historisch eschatologisch gebeuren met een existentialistische variant: ‘eschatologisch’ is:  ‘de mens voor de beslissing stellend hoe hij wil existeren: blijven in de slavernij of leven in vrijheid’ (87). Voor een feitelijk eschatologisch ‘einddrama’, waarin de toekomst afgesloten wordt, kan geen plaats zijn bij Bultmann, want dat zou een existentiële interpretatie in de weg staan. Voor het geloof is het essentieel dat er áltijd een toekomst is waarop gehoopt en in geloofd kan worden. God blijft altijd de komende! – maar, zo bemerkt Breukelman: Hij kómt in feite nooit, want ‘Das Verhältnis von Gott und Mensch ist den Bindungen der Weltgeschichte entnommen’ (103).

Breukelmans vraag hierbij is: wat geeft hier de doorslag in de interpretatie van de Bijbelteksten? Zijn het de Bijbelse teksten zelf, of zijn het Bultmanns filosofische vooronderstellingen? Bultmanns bewering dat het bij het (ware) menszijn hoort om altijd voor de toekomst open te staan, ook al is die mens er voortdurend toe geneigd om zichzelf daarvoor af te sluiten, is eerder te herleiden tot zijn filosofische uitgangspunten dan tot het mensbeeld van een of meerdere Bijbelschrijvers (91).

2.2 Het uiteenvallen van ‘Historie’ en ‘Geschichte’

Tertium non datur? – Tussen historische interpretatie (wereldgeschiedenis, ‘Historie’) en existentiële interpretatie (‘Geschichtlichkeit des menschlichen Daseins’) pleit Breukelman voor een derde mogelijkheid, namelijk die van de geschiedenis van God zélf. Zowel Bultmann als Barth beseffen dat de Bijbel vaak getuigt van een ‘onhistorische geschiedenis’. Onhistorisch betekent niet ‘niet gebeurd’ of ‘onwerkelijk’, maar: ‘zulk een gebeuren, dat voor de historicus àls historicus niet waarneembaar en niet verifieerbaar is’ (94, noot 42). De wegen van Bultmann en Barth gaan vervolgens echter uiteen. Barth kiest ervoor (en Breukelman met hem) om heel het voorstellings- en begrippenmateriaal die méékomen met de Bijbelse teksten, ook mee te nemen in de uitleg van de teksten. Bultmann schrijft veel van dat materiaal bij voorbaat af door alleen de existentiële aspecten van de teksten in de uitleg te verdisconteren.

De nieuwtestamentische Bijbelschrijvers hebben, volgens Breukelman, vrijelijk gebruik gemaakt van het mythologische en wereldbeschouwelijke materiaal dat hun voorhanden was, maar ze verbonden zich er niet aan. Bijbels theologen kunnen hun teksten op allerlei manieren duiden, als de theologie van de Tenach maar het raamwerk vormt waarbinnen die teksten worden uitgelegd. (96) Zo moeten bijvoorbeeld de Bijbelse beschrijvingen van tijd en plaats niet ondergeschikt gemaakt worden aan een ‘eschatologisch’ interpretatiekader (110).

Paulus, Johannes, Jezus, Urgemeinde – In de theologie van Paulus en Johannes gaat het volgens Bultmann om ‘eine einheitliche, eine neue und eigenartige Grundauffassung von der menschlichen Existenz’. Breukelman vraagt zich af: is dát nou ’theologie’, of is het veeleer ‘existentiale interpretatie van het kerygma’? (98.111-112) Aangaande Jezus vraagt Bultmann zich af: is Jezus’ Godsgedachte niet een fantasie geweest (105)? Het antwoord kan volgens hem in ieder geval niet zijn dat Jezus zichzelf zag als het aanbreken van het Koninkrijk der hemelen. Breukelman reageert door te stellen dat het juist de crux van het Mattheüsevangelie is dat de persoon Jezus Christus de ‘gegenwart des Gottesherrschaft’ in zich sluit! (106)

‘Aan alles is te merken, dat Bultmann voortdurend in strijd is met heel de structuur van de bijbelse verkondiging, doordat hij de Tenach als raam waarbinnen het apostolische kerygma wil worden gehoord en uitgelegd, heeft ingeruild tegen een uittreksel uit de filosofie van de jonge Heidegger met daar doorheen gemengd een flinke scheut kantiaanse en neokantiaanse Aufklärung.’ (111)

Geloof als een perspectief op de werkelijkheid – Maar wat als Gods handelen alleen betrekking heeft op de menselijke existentie en niet op de totaliteit van het wereldgebeuren in tijd en ruimte? Breukelman noemt het uiteenvallen van ‘Geschichte’ in ‘Geschichtlichkeit’ en ‘Historie’ ‘niets minder dan een ramp’. (116) De werkelijkheid van geloof wordt hierdoor namelijk losgeweekt van de alledaagse (historische) werkelijkheid. Bultmann ziet het christelijk geloof als een perspectief op fenomenen van de werkelijkheid zoals een mens die tegenkomt in zijn leven (bijvoorbeeld zichzelf, de ander, de wereld, het leven, de geschiedenis). Het christelijk geloof biedt volgens Bultmann het best mogelijke perspectief op de werkelijkheid. De epistemologische volgorde is hier bij Bultmann: zelfkennis > Godskennis, en het initiatief ligt bij de mens: hij moet tot inzicht komen en zichzelf losmaken van zijn oude zelfverstaan ‘naar het vlees’ om te leren leven ‘naar de Geest’ (137-138). De mogelijkheid gaat bij Bultmann vooraf aan de werkelijkheid.

Bultmann versus Barth – Bij Barth daarentegen krijgt de mens door God een perspectief aangereikt dat hij van zichzelf uit nooit had kunnen bedenken. De werkelijkheid gaat bij Barth vooraf aan de mogelijkheid. De kenweg wordt in omgekeerde volgorde afgelegd: van de Godskennis wordt het de mens gegeven om zichzelf anders te verstaan. Antropologie is een onderdeel van de theologie (vgl. KD III/2). Breukelman ziet in Barths relationele antropologie een adequatere omschrijving van het menszijn dan in het modern-indivualistische mensbeeld van Bultmann.

De kern van Breukelmans betoog wordt gevonden op pagina 159, waar hij de filosofische vooronderstellingen van Bultmann vergelijkt met Barths theologie:

‘Deze existentialistische ontologie fungeert bij Bultmann als het raam, waarbinnen de inhoud van het kerugma wordt ontvouwd. Als raam, waarbinnen de inhoud van het kerugma wordt ontvouwd fungeert daarentegen bij Barth de door de Tenach betuigde ‘Bundesgeschichte’.’

Volgens Breukelman doet de theologische methodiek van Barth recht aan de teksten, terwijl Bultmanns methodiek de teksten in een raamwerk drukt die ze eigenlijk niet kunnen verdragen.

3. De beoordeling van Breukelmans scriptie

Het afleggen van zijn doctoraalexamen was voor Breukelman geen positieve start als staflid van de UvA. Hij blikt er zelf op terug (Breukelman 2004, 25 en Breukelman 1981, 3):

‘[D]e examinatoren hebben me heel gemeen behandeld. Ze hebben me goed laten voelen, dat dat jongetje zich niets verbeelden moest. Maar goed, na dat examen ben ik wetenschappelijk hoofdmedewerker geworden.’

‘Zo vlug als ik maar kon heb ik m’n doctoraal examen gedaan, maar (heel zachte stem, alsof hij samenzweert) het was niet zo wetenschappelijk allemaal. Ja, ik kreeg het, maar niet cum laude. Ik had cum laude moeten slagen. Vond ik zelf. Niet dat ik er zo op gesteld was, maar het was (alsof hij een zaal toespreekt) zo origineel en verrassend en bevrijdend en nuttig en zinvol en terzake en exact.’

Het werd geen ‘cum laude’, maar ‘zonder bezwaar’, het laagst mogelijke… Afgezien van de inhoud van de scriptie zal het feit dat Breukelman zich niet heeft willen conformeren aan de gangbaar academische schrijfstijl niet hebben bijgedragen aan een gunstige beoordeling. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘Bultmann doet in zijn Theologie des Neuen Testaments het Nieuwe Testament in het bad van zijn religieuze existentie-filosofie om het er van alle mythologie chemisch gereinigd en consequent ‘existential’ geïnterpreteerd weer uit te voorschijn te halen.’ (96) Ook Breukelmans kleurrijke beschrijving van het verschil tussen Bultmanns standvastige en onveranderlijke theologische houding en Barths dynamische theologische houding (100-101) komt de zakelijkheid van zijn argument niet ten goede.

Ook zijn persoonlijke omgangsvormen zullen niet bevorderlijk zijn geweest voor de welwillendheid van de examinatoren. Wegens file in de Maastunnel kwam hij te laat op zijn examen, en verder was Breukelman gewend om zinswendingen te gebruiken als ‘Begrijp je?’ Tegenover studenten is dat acceptabel, maar bij hoogleraren kan het onbedoeld negatieve gevoelens opwekken…


Literatuur
  • F.H. Breukelman, ‘Van de mens moet je zeggen dat hij niet had moeten ontstaan. In gesprek met Frans Breukelman’, HN Magazine 37 (2 mei 1981), 3–4
    opgetekend door Kees Waagmeester
  • F.H. Breukelman, ‘Rudolf Bultmann over de eschatologie van Paulus. Een vergelijking van de theologie van Rudolf Bultmann met die van Karl Barth’, in: L.W. Lagendijk (red.), Theologische opstellen (Bijbelse theologie IV/2; Kampen: Kok, 1999), 83-175
  • F.H. Breukelman, ‘Interview VE90’, in: N.T. Bakker, C. Mataheru, et al. (red.), Eén zo’n mannetje: Frans Breukelman en zijn invloed op tijdgenoten (Kampen: Kok, 2004), 15-32
    opgetekend door B. Rootmensen, I. Bakker & L. Houweling
  • A.H. Boissevain, ‘Breukelman, Frans Hendrik (1916-1993)’, in: D. Nauta, A. de Groot, et al. (red.), Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme 6 (Kampen: Kok, 2006), 52-54
  • D. Garderbos & H. van Capelleveen (red.), Ouvertures van Genesis (Bijbelse theologie I/3; Kampen: Kok, 2010)
  • R.H. Reeling Brouwer, De man en zijn karwei. Over Frans Breukelman (1916-1993) (Gorinchem: Narratio, 2012)

Over de auteur

G. van Zanden

Plaats een reactie