Huntington

H

Y. Bekker, D. Hofstra, et al. (eds), Gesprekken met Frans Breukelman (Binnenkant 2; ’s Gravenhage: Meinema, 1989), 9:

Kijk, ik ben in nogal verdrietige omstandigheden groot geworden. Dat heeft mij m’n leven lang achtervolgd. In de familie van mijn vaders kant heerst tot op deze dag een vreselijke erfelijke ziekte, de chorea van Huntington. Die komt bij niet zo veel families voor in Nederland. Als je 25 jaar bent beginnen de symptomen. Je kunt je spieren niet meer beheersen. Tenslotte volgt de dementie, een tergens langzaam proces van aftakeling. Dat is vreselijk. Als jongetje van een jaar of 12, 13, moest ik mijn vader in een wagentje rijden. En dan de mensen maar kijken naar die man, die zo raar zat te doen. Dan vroegen ze of hij gek was. ‘Nee, dat is hij niet!’ Dat vond je als kind natuurlijk heel erg.

Zojuist sprak ik met promovendus Ariaan Baan over de ongeneeslijke en eigenlijk ook onbehandelbare ziekte van Huntington, de last die de ziekte betekent voor het gezinsleven, de angst om het te krijgen (50%) en het langzame aftakelingsproces dat inzet tussen je 35e en 45e levensjaar (volgens de website van de Vereniging van Huntington). Ook in Breukelmans familie kwam de ziekte voor. Het interview met Breukelman dat door Ype Bekker en anderen is opgetekend in Gesprekken met Frans Breukelman begint met de dood. Op zijn zestiende verloor hij zijn vader aan de ziekte van Huntington. Een neef wiens vader de ziekte had, pleegde zelfmoord. Breukelmans zus kreeg het ook. Zijn andere zus stikte in haar astma.

Nu moet je natuurlijk niet al te veel met jezelf te doen hebben, want kijk maar om je heen, de ellende is overal even groot. Behalve op de televisie, in de reclame, daar is alles even leuk, fris, schoon, gezond en natuurlijk. Maar als je dat even wegdenkt, het is overal ellende en nog eens ellende, verdriet, teleurstelling, verbittering. (…) [J]e staat aan de rand van de afgrond, de leegte, de zinloosheid. Het is zo waanzinnig, de wereld is zo bedreigend, zo spookachtig. Waarom?

Midden in deze beschrijving van Breukelmans jeugd zegt hij: ‘Kijk, dat heeft met theologie te maken.’ – maar hij maakt deze gedachte niet af. Het geeft wel te denken. Het ligt voor de hand dat je spreken en denken over God beïnvloed worden door je levenservaringen. Zou het dan inderdaad zo zijn dat je bij de theologie van Karl Barth uitkomt als je ervaring met de ‘natuur’, de gegeven werkelijkheid van het menselijk bestaan, ‘bedreigend’ en ‘spookachtig’ zijn? Barths ‘Nein!’ tegen Emil Brunner was vooral een radicaal nee! tegen de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland. Miskottes Bijbels abc, waarin gezocht wordt naar een niet-natuurlijke, maar Bijbelse manier van spreken over God, is geschreven in de oorlogsjaren. Zelf heb ik in mijn jongere jaren mensen ten grave gedragen die daar nog veel te jong voor waren. Als er echt maar één troost overblijft in leven en sterven, dan kán het niet anders, of God is de ganz Andere.

In de theologie moeten sommige dingen op bepaalde momenten heel duidelijk uitgesproken worden. De dialectische theologie moet zeggen dat God en mens niet ‘van nature’ op één lijn zitten. De bevrijdingstheologie moet zeggen dat een evangelie dat niet bevrijdt geen evangelie is. Met een mooi Duits woord heet dit het Gebot der Stunde, het gebod-van-het-uur. Wat zou ons gebod zijn, in een tijd waarin we God en kerk niet meer nodig hebben? Ik vermoed dat het een combinatie van dialectiek en bevrijding moet zijn. Bevrijding, omdat we het maar niet afleren om verstrikt te raken is alles wat niet heilzaam is, en dialectisch omdat God op geen enkele wijze een gegeven is – je komt hem zelfs nergens meer tegen in je dagelijks bestaan. Dietrich Bonhoeffers existentiële oneliner etsi Deus non daretur wordt meestal vertaald met ‘alsof God niet bestaat’. Volgens mijn woordenboek betekent het echter ‘hoewel God niet (voor)gegeven is’. Dat is precies hoe het ervoor staat en daarvan moeten we eindelijk eens de diepte leren peilen.

Over de auteur

G. van Zanden

Plaats een reactie