Twaalf thesen over bijbelse hermeneutiek
1. Wat het bijbelse getuigenis zegt over ‘wat er geschiedde’, dat wil niet worden opgevat als ἱστορία (historia), maar als het verhaal over het geschieden van een דבר (dabar).
In hebraïserend Septuaginta-grieks laat de evangelist Lukas in zijn geboorteverhaal de herders zeggen (2: 15):
Καὶ ἐγένετο ὡς ἀπῆλθον ἀπ’ αὐτῶν εἰς τὸν οὐρανὸν οἱ ἄγγελοι, οἱ ποιμένες ἐλάλουν πρὸς ἀλλήλους, διέλθωμεν δὴ ἕως βηθλέεμ καὶ ἴδωμεν τὸ ῥῆμα τοῦτο τὸ γεγονὸς ὃ ὁ κύριος ἐγνώρισεν ἡμῖν.
2. Het gebeuren zelf doet als dabar-die-geschiedde het verhaal geboren worden in de geest van de vertellers als ‘getuigen’.
Gelet moet worden op het dabar-karakter zowel van het gebeuren zelf als van het verhaal waarin dit gebeuren zich aan ons te kennen geeft.
3. De bijbelse getuigen vragen niet als ‘historici’: ‘Wat gebeurde er nu eigenlijk in al wat er gebeurde?’, maar: ‘Hoe krijgen we een bepaalde dabar zo goed en zo volledig en zo adequaat mogelijk verteld?’
Begrip moeten we krijgen voor de wijze waarop de vertellers van het boek Genesis en de evangelist Mattheus bij de vormgeving van de teksten als componisten te werk gaan.
4. In de ספר תולדת אדם van het boek Genesis gaat het over de wording van Israël temidden van de volkeren als דבר, die van Godswege geschiedde. In het eerste hoofddeel van de (5:1 – 11:26) סת׳׳א laten de vertellers ons horen hoe deze dabar van Godswege temidden |2| van de mensheid begon te geschieden, en in de דר ודר, geslacht voor geslacht voortgaande beweging van de vader naar de zoon laten de veltellers in de drie volgende hoofddelen ons horen hoe deze dabar van Godswege voortging te geschieden (11:27 – 25:11; 25:12 – 35:29; 36:1 – 50:26). Gedurig geschiedt telkens hetzelfde, ditzelfde echter telkens anders (eadem aliter!).
5. De bijbelse teksten mogen niet worden uitgelegd binnen een kader, dat met aan deze teksten zelf is ontleend. Vier bijbelse grondbegrippen zijn het, die bepalend zijn voor de structuur van de bijbelse verkondiging en die ons de hermeneutische horizon tonen, waarbinnen de teksten willen worden uitgelegd:
ימים←הארץ תחת השמים←שמות←דברים
In de bijbelse teksten hebben we te maken
niet met χρόνος, maar met ימים
niet met κόσμος, maar met הארץ תחת השמים
niet met φύσις, maar met שמות
niet met ἱστορία, maar met דברים
In de na-bijbelse tijd zijn de joden voor ‘tijd’ (onder invloed van het Aramees) het woord זמןgaan gebruiken, voor het woord עולם, voor φύσις-natura het woord טבע (‘das Geprägte’, het gestempelde, ‘das So-sein’) en voor ‘geschiedenis’ het woord תולדת en het Griekse leenwoord הסטוריה.
6. In de bijbelse teksten wordt niet kosmisch over de mens gesproken, maar menselijk over de kosmos, en ook niet natura-listisch over de geschiedenis, maar bundesgeschichtlich over ‘de natuur’.
In Calvijns exegese van het scheppingsverhaal wordt de tekst niet uitsluitend bundesgeschichtlich uitgelegd, maar hoofdzakelijk welt-anschaulich.
7. Wat in de bijbel op het scheppingsverhaal volgt, werd door de reformatoren gelezen als kerk-geschiedenis vanaf de val van Adam in het paradijs, en deze kerk-geschiedenis werd opgevat als een historisch relaas, dat berust op de reportage van ooggetuigen. Dit was weliswaar niet de hoofdzaak van hun exegese, maar het vormde wel het raam waar- binnen de teksten werden uitgelegd. Zo werden de bijbelse teksten op on-bijbelse wijze gelezen.
8. De historisch-kritische bijbelwetenschap heeft daar nu een ander raam voor in de plaats gesteld: de ‘Überlieferungsgeschichte’ (= Gattungsforschung + bronnentheorie + Redaktionsgeschichte). Ook deze door de vertegenwoordigers van deze wetenschap gereconstrueerde ‘Überlieferungsgeschichte’ kan niet het raam zijn, waarbinnen de teksten van het boek Genesis moeten worden uitgelegd. In de operaties van deze onderzoekers geraakte het boek Genesis als eenheid van compositie geheel buiten het gezichtsveld. |3|
Niet vanuit ‘die Genesis der Genesis’ (W. Bacon, Otto Eissfeldt) moeten we de toegang zoeken tot ‘die Genesis’, maar vanuit ‘die Genesis’ als eenheid van compositie moeten we proberen vragen te beantwoorden betreffende ‘die Genesis der Genesis’ (de wordingsgeschiedenis van het boek en het groeiproces van heel het verhaal).
9. In de vóór-kritische tijden werd de Schrift naïef-historisch gelezen. In de periode van de historisch-kritische wetenschap werd de Schrift in plaats van naïef-historisch kritisch-historisch gelezen. Deze twee manieren van lezen hebben met elkaar gemeen, dat men meer met ἱστορία dan met דבר bezig was.
Toen de vertegenwoordigers van de historisch-kritische ‘wetenschap’ constateerden, dat we in de bijbelse verhalen (en in het ספר, het ‘vertellen’ van de Psalmen) niet met ἱστορία te maken hebben, lieten ze na te vragen wat die verhalen dan wèl zijn, verhalen namelijk over het geschieden van een dabar.
Zij die in Alexandrië de Hebreeuwse tekst in het Grieks moesten vertolken hebben in de Hebreeuwse teksten nimmer aanleiding gevonden om in hun Griekse vertolking de woorden φύσις en ἱστορία te gebruiken. In de theologie van de kerk zijn de woorden ‘natura’ en ‘historia’ echter een zeer belangrijke rol gaan spelen!
gratia non tollit naturam, sed praesupponit eam et perficit eam.
opera naturae – opera gratiae.
foedus naturae – foedus gratiae.
sensus litteralis sive historicus filum historiae.
10. ‘Die notwendige grundsätzliche Form aller verantwortlich zu übemehmenden und auszuübenden Schrifterklärung wird unter allen Umständen bestehen müssen: in dem frei vollzogenen Akt der Unterordnung aller menschlichen Vorstellungen, Gedanken und Uberzeugungen unter das in der Schrift vorliegende Offenbarungszeugnis (…) Beides wollen, beides nebeneinander und pari passu gelten lassen wollen: das Zeugnis der Bibel, das nun einmal diesen Inhalt hat und die Autonomie unseres Geisteslebens – das ist ein unmögliches hermeneutisches Program (…) Den Dualismus dieses Programms aufrecht zu halten, würde den Verzicht auf jene Aufgabe bedeuten’.
11. Bij het beoordelen van hermeneutieken moet niet het begrippen-paar ‘waarheid’-en-|4| ‘historie’ het criterium vormen, zoals dat bij H.W. de Knijff het geval is, maar de vraag in hoeverre in een bepaalde hermeneutiek de bovengenoemde ‘Unterordnung’ al dan niet heeft plaats gevonden.
Wie heeft het gewonnen van wie? (de Tenach of de filosofie)
Wie ‘entmythologisiert’ wie?
Wie staat onder de kritiek van wie?
12. ‘Dogmatik als Hermeneutik’.
Zoals de dogmaticus moet vragen naar de exegetische grondslagen van zijn dogmatiek, moet de theologus biblicus zich als exegeet ook altijd rekenschap geven van de dogmatische consequenties van zijn exegese.
Dogmatiek fungeert óók altijd als hermeneutiek, want zoals we de Schrift lezen, zó ontvouwen we de sacra doctrina, maar ook het omgekeerde geldt: zoals we gewend zijn de sacra doctrina te ontvouwen, zó lezen we ook de Schrift! Het dualisme in de dogmatiek heeft het bovengenoemde dualisme in de hermeneutiek tot gevolg gehad.
Het dualisme van ‘natuur en genade’ heeft evenals de rooms-katholieke theologie ook heel de protestantse theologie volledig beheerst. In de gereformeerde leer-traditie ging het algemene, dat ook algemeen bekend is, in een foedus naturae omnibus hominibus natura notum voorop en volgde het bijzondere, dat alleen door openbaring gekend kan worden, in een foedus gratiae minime natura notum existens daarna. Door dit dualisme konden allerlei begrippen ongecontroleerd de theologie en de exegese binnenkomen.
Bibliografische gegevens
- Stencil, gedateerd 15 juni 1987
- ‘Twaalf thesen over bijbelse hermeneutiek’, in: K.A. Deurloo (red.), Om het levende Woord 3 (Kampen: Kok, 1994), 5-9 [ISBN 978-90-242-8382-8]
- Geannoteerd verschenen als F.H. Breukelman, ‘Twaalf thesen over bijbelse hermeneutiek’, in: L.W. Lagendijk (red.), Theologische opstellen (Bijbelse theologie IV/2; Kampen: Kok, 1999), 1-4 [ISBN 978-90-435-0068-5]